zaterdag 24 februari 2024

Bulgaarse dichters in Sofia (artikel verschenen)

BULGAARSE DICHTERS IN SOFIA (ARTIKEL VERSCHENEN)

Zojuist verscheen in De Parelduiker een artikel over mijn verblijf in Sofia in september 2023 als gast van de Next Page Foundation. Zie verder:

| Jan Paul Hinrichs,  ‘Als je geen toekomst hebt, stem je op het verleden. Bulgaarse dichters en een nabije oorlog in Sofia’, De Parelduiker 29 (2024), nr. 1 , pp. 19-37.

Trefwoorden: Български поети в превод на нидерландски език | Аксиния Михайлова Aksinija Michajlova| Георги Господинов Georgi Gospodinov| Иван С. Вълев Ivan S. Valev| Йорданка Белева Jordanka Beleva| Кристин Димитрова Kristin Dimitrova|Мирела Иванова Mirela Ivanova| Надя Радулова Nadja Radoelova| Оля Стоянова Olja Stojanova| Петър Чухов Petar Tsjoechov




Schoon & haaks [afl. 48]

 SCHOON & HAAKS [AFL. 48]


In De Parelduiker staat vanaf nummer 2 van de jaargang 2014 de rubriek ‘Schoon & haaks’ waarin ik publicaties van privédrukkers en marginale uitgevers bespreek. In de achtenveertigste aflevering (2024, nr. 1) staan recensies van de volgende boeken:

 

·        Hein van der Hoeven, Het leven is snel genoeg. Twee novellen langs schilderijen van Diederik Gerlach. Haarlem: In de Knipscheer, 2023.

·        Harry Mulisch, Huiskamerlyriek en atoompoëten. Poëzierecensies 1951-1954.  Groningen: Artistiek Bureau, 2023.

·        Frieda Koch & Lucebert, Wij zijn het paradijs. Brieven 1950-1952. Groningen: Artistiek Bureau, 2023.

·        Thomas Rosenboom, Personages in zaken. Groningen: Artistiek Bureau, 2024.

·        Ramón Gómez de la Serna, Greguerías. Brabbelingen  (vert. Paul Claes). Amsterdam: De Wilde Tomaat, 2023.

·        Hans Kleiss, Het is een vlakte waar geen moeders wonen. Op zoek naar Maurice Gilliams. Hoofddorp: eigen beheer, 2023.

 

| Zie verder: Jan Paul Hinrichs, ‘Schoon & haaks’, De Parelduiker 29 (2024), nr. 1, pp. 73-77.

 

zaterdag 17 februari 2024

Amoene van Haersolte: Het ganzenbord (Recensie)

CULTSTATUS VOOR AMOENE VAN HAERSOLTE?

Amœne van Haersolte (1890-1952) deelde, samen met de reeds overleden Arthur van Schendel, in 1947 de eerste P.C. Hooftprijs. De toekenning leek een galant gebaar naar een barones op een Dalfens landgoed die ziek was. Na haar dood werd ze snel vergeten, als een beginnersfout van de nieuwe staatsprijsjury. Inmiddels doet Van Haersolte aanzienlijk solider aan dan menig recent laureaat. Dat blijkt wel uit het verhaal Het ganzenbord dat verscheen in de smaakvolle reeks De Utrechtse Boekhoudpers van Salon Saffier. Bezorger Eugène Westra gaf het uit naar de bundel Lucile (Van Oorschot, 1951), een van de vier prozaboeken die tijdens Van Haersoltes leven verschenen. Wat opvalt is de bijzondere stijl: zeer verzorgd, sfeervol, door weglatingen mysterieus, vol detailkennis van de geheimtaal van het adellijke milieu en het intonatieregister dat daarbij hoort. Een meisje keert terug na een bezoek aan een burgerlijk vriendinnetje: ‘Toen de twee de salon binnentraden, zat Mevrouw daar in haar fauteuil in het bleu-nuit met pailletten, trok ze zich moeizaam een paar lange peau de suède niet al te wijde handschoenen over de hand. Haar fijn en klassiek profiel en de simpele maar loodzware haarwrong deden het goed, ja edel tegen het purper velours d’Utrecht van de stoel. Lucile’s vader keek de courant in, hij was in rok, stond met de rug naar het vuur zich te warmen.’ De tegenstelling tussen de uitvoerig afgebeelde, zich langzaam voor vertrek gereed makende vrouw en de kort aangeduide, waarschijnlijk verveeld afzijdig wachtende man, alleen ‘in rok’,  is meesterlijk uitgebeeld. De stelling van Westra dat het verhaal aan een secretaresse is gedicteerd, lijkt aannemelijk. Inderdaad is dit proza bij uitstek geschikt om voor te lezen: Van Haersolte leek te schrijven zoals een adellijke dame sprak. Wat toen misschien ouderwets leek, klinkt nu vooral authentiek.

Deze uitgave is een vervolg op de novelle De laatsten (1927), de eerste boekpublicatie van Van Haersolte die Eugène Westra in 2016 en 2017 privé herdrukte, twee drukken van elk 75 exemplaren die zijn uitverkocht. Pas nu hoor ik van deze uitgaven die de Koninklijke Bibliotheek niet heeft. Weer lezen we die bijzondere plechtige taal, ook in de simpelste zinnen: ‘Vrijdag …. marktdag; een schaarsche wagen begon te rijden op den weg stadwaarts.’ Amœne van Haersolte, wier boeken al jaren raadselachtig onvindbaar op de antiquarische boekenmarkt zijn, heeft vermoedelijk in kleine kring een cultstatus opgebouwd. We kijken uit naar een nieuwe stap.

Amœne van Haersolte, Het ganzenbord. Utrecht: Salon Saffier, 2022. 24 pp. Opl. 75 ex. € 9 (info@salonsaffier.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 28 (2023), nr. 1, pp. 73-74.

Uitgeverij Fragment: twee Maxiana (Recensie)

UITGEVERIJ FRAGMENT: TWEE MAXIANA

Nu in 2021 de rechten op het werk van Max de Jong zijn vervallen, heeft na de Statenhofpers een tweede kleine uitgeverij zich over hem ontfermd: Fragment van Frank van den Ingh. Bob Polak komt met een boekje Bij het gedicht Heet van de naald van Max de Jong. Het staat vol details, zoals een lijst van achtentwintig personen aan wie de dichter zijn boekje stuurde, facsimile’s van drukproeven, contracten e.d. Achttien letterkundigen en uitgevers schreven hun mening over Max de Jongs chef d’oeuvre en klokten hun leestijd: ergens rond de acht en tien minuten. Niet alle gegevens verklaren iets of ondersteunen een betoog, maar alle speurzin van Polak leidt tot een genoeglijke uitgave, aantrekkelijk vormgegeven met veel illustraties. Eén omissie: Polak beweert dat zes drukken van Heet van de naald bestaan, maar er is een zevende. In 1996 drukte Lodewijk de Groot Heet van de naald in dertig genummerde exemplaren met illustraties van Kees Streefkerk. Het colofon (of de titelpagina?) van deze prachtige losbladige uitgave in een stevige zwarte band noemt Diemen en Amstelveen als plaatsen van uitgave en geeft als extra informatie, zonder toelichting: ‘project 1996 – Cicero & Zinloos’.

Ook verscheen bij Fragment een bekentenis tot Max de Jong van L.H. Wiener (1945) die momenteel in de zwanenzangmodus verkeert en allerlei ontboezemingen, zoals Open brief aan P.F. Thomèse, via verschillende marginale persen de wereld instuurt. In Over tijd en ruimte heen ziet ook hij in Max de Jong zijn evenknie. Waar Polak een nieuwkomer is die volgens Max de Jong Magazine het Dagboek pas in 2018 las, is Wiener een oude rot, al bekent hij het Dagboek maar tot p. 210 te hebben gelezen: ‘De resterende 484 pagina’s zouden niets meer kunnen toevoegen.’ Al in 1971 schreef Wiener in Tirade over Max de Jong in wiens ban hij raakte na lezing van Heet van de naald: ‘Ik heb het altijd goed kunnen vinden met neurotici.’ Nog meer Maxiana staan op stapel: voorlopig is Max de Jong en petit comité verzekerd van een aandacht die weinig van zijn tijdgenoten krijgen.

Bob Polak, Bij het gedicht Heet van de naald van Max de Jong. 2022. 111 pp. Opl. 125 ex. € 20 | L.H. Wiener, Over tijd en ruimte heen. Max de Jong revisited. 2022. 21 pp. 150 ex. € 17,50 | L.H. Wiener, Open brief aan P.F. Thomèse [Wel en wee door de jaren heen]. 2022. 21 pp. Opl. 100 ex. € 17,50 (uitgaven van Fragment, Leiden uitgeverijfragment@gmail.com

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 28 (2023), nr. 1, pp. 72-73.



Max de Jong: Verzamelde poëzie (Recensie)

VERZAMELDE POËZIE VAN MAX DE JONG

In 2016 publiceerde uitgeverij Van Oorschot het Dagboek van Max de Jong (1917-1951), een boek dat decennia een mythische status had. De verwachtingen waren hoog, maar nogal wat recensenten vonden het saai. Dat vind ik niet: monotoon is niet hetzelfde als saai. Het dagboek leest als een onthutsend verslag van een overgevoelige, eeuwige vrijgezel die tegen de achtergrond van het grijze, armoedige Amsterdam van De avonden niet alleen zijn eigen onhandige gedrag, maar ook een kale stijl consequent volhoudt. Als biografische bron lijkt het dagboek problematisch: of Max de Jong wel altijd de waarheid schrijft? Nog veel meer kan hij hebben verzwegen. Hoe dan ook, al spoedig verdween het fraai uitgegeven dagboek in de papierversnipperaar: een bizarre ontknoping nadat oprichter Geert van Oorschot het door rechthebbenden lange tijd niet vrijgegeven manuscript tot de top van onze literatuur had bestempeld. Het dagboek, ooit als roofdruk verschenen, werd aldus een ramsjstatus onthouden en spoorslags een zeldzaam boek. Max de Jong was terug bij af: literair martelaar en held van het marginale circuit.

 De bloemlezing Heet van de naald en andere gedichten (Van Oorschot, 2014) ging aan het dagboek vooraf, maar is kennelijk ook uit de handel gehaald. Een desideratum bleef: een zo compleet mogelijke uitgave van de poëzie. Verzamelde gedichten is nu verschenen bij de bibliofiele Statenhofpers. Bezorger is Bob Polak die eerder bij dezelfde uitgever Aforismen uitgaf: een genre waarin Max de Jong meende bijzonder te excelleren (zie deze rubriek 2021/2). Onder ongeveer tweehonderd gedichten, waaronder talrijke voor het eerst gepubliceerd, blijft Heet van de naald (1947) het centrale werk, ook het enige van zekere omvang. Het bevat thema’s die ook in het dagboek spelen: woningnood en het snakken ‘om eindelijk op een eigen / etage neer te strijken’, onvermogen om aan een vrouw te komen, oftewel ‘van twee halve vriendinnen / één hele te maken’. Ook staat hier een scherpzinnige, profetische bekentenis over zijn positie in de literatuur: ‘een schrijverschap waar het / centrum aan ontbreekt / blijft noodzakelijkerwijze aan de periferie’. Bijzonder is echter vooral de stijl: een gedicht in rijmloze kwatrijnen in een rauwe prozataal die niet eerder was vertoond. Ook hier benadert Max de Jong weer het dagboek.

            Eigenlijk is Heet van de naald stilistisch een uitzondering bij Max de Jong. De overige poëzie is minder kaal, maar berijmd, bevat beeldspraak en heeft soms surrealistische trekken. De Jong overtuigt als modern dichter, strak, zonder oubolligheid, met een dictie vol urgentie, wiens prioriteit ligt bij zijn scherpe poëtische taal. De hospita en storende radio’s uit het dagboek zijn ineens ver weg. In deze uitgave staan een paar gedichten die in een bloemlezing van Nederlandse poëzie kunnen, bij voorbeeld ‘Ik leg mijn bundel op je lenden’, ‘Zij heeft voor mij bloot gestaan’, ‘Oog om oog’, ‘Extroïtus’, ‘Absolutie’. Opvallend veel gedichten gaan over zwanen, net als bij Chr.J. van Geel, ook geboren in 1917. Dichter Max de Jong bezet een enigszins afzijdige positie, te vergelijken met die van de eeuwig studentikoze L.Th. Lehmann. Waar Lehmann zijn mythe zelf creëerde en decennia cultiveerde, dankt de jonggestorven Max de Jong die aan anderen.

            Polak doet het voorkomen dat de Max de Jong-receptie pas met hem serieus begint. Eerdere bezorgers beschuldigt hij in zijn verantwoording van grove fouten. In de op de Beurs Bijzondere Uitgevers op 27 november 2022 in Paradiso verspreide gelegenheidsuitgave Max de Jong Magazine (jaargang 1, nummer 1) beklaagt Polak zich over neerlandici, ‘allemaal types die niet verder kunnen kijken dan een zin lang is.’ Hoe zit het met zijn editietechniek? Het prachtige gedicht ‘Je ogen zijn als bessen zwaar’ is in ieder geval twee keer opgenomen onder verschillende titels: wat is de echte? De indeling van het materiaal volgt de ‘wens van Max de Jong’, door Polak geïnterpreteerd aan de hand van manuscripten. Na het handjevol tijdens zijn leven gepubliceerde gedichten raken postuum gepubliceerde en ongepubliceerde gedichten door elkaar. Polak introduceert een filologische noviteit: een categorie onder de wonderlijke formule ‘Voorbereid door Max de Jong, maar nooit als zodanig gepubliceerd’, waarin naast onbekend materiaal gedichten zitten die, anders dan verwacht, eerder zijn gepubliceerd. Bronnen van publicatie noemt hij niet. Dit staat weer in tegenstelling tot een categorie ‘Niet voorbereid door Max de Jong, maar na zijn dood gepubliceerd’, waarbij de bronnen wél staan. Eén categorie nagelaten gedichten was helderder geweest.

Verzamelde gedichten is een stijlvol boek in een band die herinnert aan de sobere jaren vijftig. Wederom doet de Statenhofpers iets wat reguliere uitgevers nalaten. Het heeft wel iets onbevredigends dat een complete editie van een bij leven straatarme dichter zo duur is (€ 79,50). Maar of een volkseditie meer lezers vindt? Max de Jong blijft zoals hij zichzelf in Heet van de naald definieert: veroordeeld tot de periferie. Eigenlijk paste zijn werk uitstekend binnen de roofdrukcultuur waarin het decennia verkeerde. Zo was Max de Jong steeds de geheimtip die hij met een versnipperd Dagboek in dundruk en een voorname Verzamelde gedichten op zijn naam moeilijk nog kan zijn.

Max de Jong, Verzamelde gedichten. ’s-Gravenhage: Statenhofpers, 2022. 264 pp. Opl.: 125 ex. € 79,50 (info@statenhofpers.nl) |

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 28 (2023), nr. 1, pp. 70-72.

zondag 31 december 2023

Leo Mietus: Ecce homo (Recensie)

DE PREEK DIE A. MARJA NIET HIELD

A. Marja, pseudoniem van dichter en schrijver Arend Theodoor Mooij (1917-1964), is eerder herinnerd door ‘practical jokes’ dan door zijn werk. De autobiografische roman Snippers op de rivier (1941) kreeg een paar herdrukken en uitgeverij Kleine Uil bracht in 2008 nog een keuze uit zijn gedichten uit, maar verder moest hij het hebben van uitgaven van de marginale Sjaalmanpers in de jaren tachtig. Het was de tijd dat Wim Hazeu een biografische schets schreef, A, Marja, dichter en practical joker (Stabo 1985). Decennia later tekent Hazeu ook voor het voorwoord bij Ecce homo, een boekje over Marja door Leo Mietus (1958), docent aan het Seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Amsterdam. Daarmee zijn we dicht bij huis, want Marja was de zoon van de vrije evangelische predikant ds. M.J. Mooij en kleinzoon van ds. Arend Mooij die aan de wieg van de Bond stond. Het smaakvol vormgegeven en zorgvuldig verantwoorde boekje maakt van de anecdotische Marja ineens een serieus onderwerp. De aanleiding is verrassend, zo niet onthullend. Marja zocht eind 1963 contact met een ooit met zijn vader bevriende dominee in Heerde met het doel aldaar belijdenis te doen en een preek te houden. Hij stierf begin 1964 en de preek bleef onvoltooid liggen. Mietus bezorgt de tekst en plaatst Marja in de geloofssfeer van zijn familie en omgeving, met een hoofdrol voor ‘rode’ dominee J.J. Buskes. Hij laat Marja in zijn waarde als man die niets van hoogdravende kerkelijke stellingen moest hebben, niet geloofde in het hiernamaals, worstelde met zijn geloof, maar die, naar eigen zeggen, ‘zoiets als “de eeuwigheid” in een flitsend moment ervaren kon.’ De preek van Marja gaat over de oudtestamentische richter Simson: een ‘barbaarse doordrijver en dwarszitter’. Marja, die gebukt ging onder de vroege dood van zijn moeder en nooit helemaal volwassen werd, lijkt het via Simson vooral over zichzelf te hebben: ‘op het eerste gezicht is hij veel meer het opstandige type, dat nu eindelijk wel eens van de pappot en het verlammende gezeur af wil zijn en zijn eigen leven leiden. [..] Maar als de volwassenheid is aangebroken [..] begint het gedonder en het begint meteen goed.’ Achteraf lijkt Marja, met de dood in zicht, iets te hebben willen verwezenlijken waartoe hij als zoon uit een domineesclan eigenlijk was voorbestemd: voorganger zijn. Dit voorbeeldige boekje maakt duidelijk welke ernst achter zijn grollen schuilt.

Leo Mietus, Ecce homo. A. Marja’s zoektocht naar een authentieke vorm van geloven en zijn onvoltooide preek over Simson. Bennekom: Stichting Seminarium Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, 2022. 72 pp. € 17,50 (info@bondveg.nl)

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 27 (2022), nr. 5, pp. 76-77.

Manès Sperber: De waterdragers van God (Recensie)

AUTOBIOGRAFIE VAN MANÈS SPERBER

Uitgeverij Van Maaskant Haun komt met een gedurfd initiatief: de publicatie in drie delen van Alles wat voorbij is, de autobiografie van de Duitstalige Joodse schrijver Manès Sperber (1905-1984). Sperber komt uit Habsburgs Galicië, het land van Joseph Roth. Het eerste deel, De waterdragers van God (1974), gaat over Sperbers kinderjaren in het joods-orthodoxe milieu van het stadje Zabłotów (nu Zablotiv in het Oekraïense district Ivano-Frankivsk), waarvan de Joodse bevolking in de Tweede Wereldoorlog is uitgemoord. De slagschaduw van de geschiedenis is alom vertegenwoordigd: ‘In het huidige Zabłotów zijn er geen graven meer die aan hen die uitgeroeid zijn, geen begraafplaatsen meer die aan hun voorouders herinneren; de stadsarchieven zijn verdwenen, waarschijnlijk verbrand.’ Sperber, zelf afkomstig uit een tamelijk welgestelde familie, schetst het bekende beeld van modder en armoede in een sjtetl: ‘Kledingherstellers en schoenlappers waren de ambachtslieden die het meeste werk hadden; zonder hen zouden veel kinderen naakt en ook ’s winters op hun blote voeten hebben moeten rondlopen.’ Het geloof in de Messias houdt de steeds maar biddende gemeenschap op de been. Kinderen uit arme milieus zijn in het stadje aan de Proet seksueel al vroeg rijp. De mannen zwemmen, oud en jong, in de zomer naakt in de rivier, en kinderen slapen met hun ouders in één bed en zijn getuige van de geslachtsdaad: ‘Ja, de arme kinderen van de sjtetl – en arm waren ze  bijna allemaal – deden al heel vroeg inzichten en ervaringen op waardoor ze sommige dingen beter begrepen dan veel welgestelde kinderen die later psychoanalyticus zouden worden…’

Sperber schrijft zijn meeslepende boek nadrukkelijk als psychoanalyticus (Alfred Adler was zijn leermeester) en beschouwt zichzelf als object voor zelfstudie: ‘Nog niet zo lang geleden – ik was pas zestig geworden – wist ik opeens zeker dat ik het gezicht dat ik ten minste één keer per dag in de spiegel ontmoet als een vreemd gezicht ervaar.’ Al jong begrijpt Sperber dat dingen anders zijn dan ze lijken: ‘En het is waar, een kind van de Joodse sjtetl leerde al heel jong dat de intonatie waarmee je praat meer zegt over de betekenis dan de woorden zelf.’ In 1916 verhuist de familie naar Wenen en vervalt in bittere armoede. De leergierige en nieuwsgierige Sperber krijgt aansluiting bij zionistische padvinders en Oostenrijkse marxisten. Maar de binnenlaag van het verhaal is hier belangrijker: Sperber redeneert over schijn en werkelijkheid, simulering en leugens. In uitgesproken intellectueel proza analyseert Sperber zichzelf, laat de mogelijkheid open dat hij betekenis toekent aan dingen die ze vroeger nooit hadden of dat zijn herinnering iets vervalst. Sperber is een modernistisch auteur: hij biedt inkijkjes in zijn werkplaats, treedt uit zijn boek door zelf een paar bladzijden terug te bladeren, of andere boeken van zichzelf te citeren. Na deze analyse vertrouw je geen enkele autobiografie meer, zelfs niet die van Sperber die de lezer ook genoeg argumenten aandraagt om hem te wantrouwen. De lezer misleidt ook zichzelf: hij denkt onwillekeurig over een jongeman te lezen, maar Sperber is nog een jongen van twaalf die Dostojevski leest en met marxisten in het café zit. We kijken uit naar deel twee en drie. Misschien volgt ook nog een nawoord?

Manès Sperber, De waterdragers van God. Alles wat voorbij is, 1 (vert. Jan Bert Kanon). Zorgvlied: Van Maaskant Haun, 2022. 237 pp. € 22,99 (uitgeverijmh@kpnmail.nl

| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 27 (2022), nr. 5, pp. 75-76.