vrijdag 6 juli 2012

Daniil Charms: op zoek naar zijn kamer in 1992

NAWOORD

Sint-Petersburg, september 1992. Majakovskistraat 11 blijkt een gigantisch archaïsch wooncomplex met een poort waar een hooiwagen door kan. Links van de openstaande deur, aan de binnenplaats die toegang tot trap nr. 5 geeft, hangt een langwerpig blauw bordje, waarop nummers van appartementen in wit zijn aangegeven: 5, 6, 7, 57, 9, 10, 11, 12, 13. Het nummer van Daniil Charms, wiens interesse voor kabbalistiek mij bekend is, ontbreekt in de rij precies op de plaats waar het te verwachten was. Hij woonde immers op nr. 8. Is dit een postume grap van een absurdist of ben ik verkeerd geïnformeerd?
     Op de tweede verdieping bel ik aan bij nr. 57. Op het moment dat een roodharige vrouw van een jaar of vijftig open doet, trippelt een wit hondje met een bruin snuitje naar buiten. Als ik de naam Charms laat vallen, nodigt de vrouw me uit binnen te komen. Het appartement bestaat uit een ruime kamer met uitzicht op de binnenplaats, een langwerpige keuken waarin een tweede, jongere vrouw bezig is, een piepklein, met affiches beplakt kamertje zonder deur en ramen waaruit een meisje van een jaar of vijftien tevoorschijn komt, een badkamer en een wc. Alles straalt een grote orde en rust uit.
     De oudste vrouw, Nina, voert bevlogen het woord. Het huis waarin Charms tot aan zijn arrestatie in 1941 woonde, blijkt tijdens de oorlog te zijn gebombardeerd. Muren werden opgetrokken waar vroeger deuren waren, veel ruimtes kregen nieuwe plafonds, enzovoorts. Ze tikt op de muren om me duidelijk te maken welke zwaar en oud zijn en welke dun en nieuw. In het kamertje van het meisje is zo’n dunne muur: Nina gaat ervan uit dat daar in de tijd van Charms de ingang van het appartement was. De trap waarboven ik naar boven was gekomen, fungeerde toen als achteruitgang: de ware ingang werd gevormd door een hal en trap die men via de straatkant bereikt. De wc-muren zijn volgens haar origineel. Of de grote kamer er ten tijde van Charms ook zo heeft uitgezien, betwijfelt ze, maar wel lijkt het haar waarschijnlijk dat Charms uitkeek op de binnenplaats en zag wat zij zien: de overkant, akelig nabij, talloze woonkazerneachtige ramen.
     Ik ben niet de eerste die voor Charms komt, vertelt Nina. Charms heeft haar altijd geïnteresseerd. Als bewijs laat ze een getypte uitgave van Charms’ proza zien zie zij zelf een jaar of tien geleden heeft vervaardigd. Pas drie jaar geleden, na de verhuizing naar dit appartement, was het haar duidelijk geworden dat zij in het huis van haar idool terecht was gekomen. Ze raadt me aan het trappenhuis aan de straatkant in te gaan: zo komt men bij het huidige appartement nr. 8. Bij het afscheid zegt ze: ‘Het hele leven komt vanzelf naar me toe, Charms, maar ook dit hondje. Het stond gewoon een keer voor de deur en toen heb ik het binnengelaten.’
     Aan de straatkant is een ruimer trappenhuis: de oude hoofdingang. Ik betreed de brede grijze trap waarover Charms moet hebben gelopen. Nr. 8, op gelijke hoogte als nr. 57 aan de achterkant, heeft een houten deur zonder deurknop. Een vrouwenstem wil weten wat ik wil. Als ik de naam Charms laat vallen, klinkt een diepe zucht. Ze verwijdert zich sloffend van de deur en ik betwijfel of ze terugkomt. Maar even later heeft ze de sleutels gehaald en wordt de dubbele toegangsdeur ontgrendeld. De vrouw kijkt me enigszins wantrouwend aan, maar laat me tenslotte met een vermoeide glimlach binnen.
     Het blijkt een verrassend ruim appartement met drie grote kamers. In de achterste kamer, vol fraaie oude meubelen en met oude familieportretten aan de muur, stelt de vrouw, Tamara, me voor aan twee vrienden, een arts en een schilder die me met een welwillendheid ontvangen, alsof ze lange tijd op me hadden gewacht. De schilder stond op het punt om te vertrekken en citeert, als bewijs dat ik op het verkeerde spoor ben, een versje van Charms, beginnend met de regel ‘Ik woonde in appartement nr. 4’. Als hij vertrokken is, verklaart de arts dat het regeltje niet van Charms is.
     Het appartement kijkt uit op de Majakovskistraat. Tamara, die me en passant een kopie uit het adelsregister laat zien waaruit moet blijken dat zij van adellijke komaf is, bevestigt het verhaal van het bombardement. Wellicht, vertelt ze, is de toegangsdeur van Charms’ woning indertijd ergens geweest waar nu haar appartement is, maar waar het precies is, is volgens haar niet te zeggen. Een stokoude buurvrouw, die in Charms’ tijd ook in het huis woonde, herinnert zich ook niets meer. Zelfs als er oude bouwtekeningen boven water komen, valt het moeilijk te zeggen waar Charms woonde, want zij neemt aan dat nr. 8 indertijd een gemeenschappelijk appartement was, waar zich achter een voordeur verschillende huishoudens bevonden.
     Tamara schenkt koffie en wodka. Ze vertelt dat haar man, een professor in de bestuurskunde, haar uitdrukkelijk had verboden nog langer Charms-bezoek binnen te laten. ‘Ze kunnen je wel vermoorden of van alles stelen’, had hij haar voorgehouden. Haar kan het niet schelen waar Charms nu precies woonde. ‘Eerlijk gezegd ben ik Charms zat. Er komt een dag dat ik een bordje ga aanbrengen: “Hier geen Charms”.’
     Ik  vertrek na een uur of twee. Of ik Charms’ woning heb betreden, weet ik niet. Misschien was ik alleen in de driedimensionale ruimte waar die ooit geweest is. Tamara wijst me op vlekken en krassen in haar voordeur. Steeds schrijven Charms-fans op haar deur waarna zij hun teksten weer wegboent. Maar die op de liftdeur laat ze staan. ‘Een groet aan Charms!’ lees ik en de dichtregel van Charms ‘Ik sla op achterwerken omwille van de dames.’

Jan Paul Hinrichs

| Fragment van een nawoord dat eerder verscheen in Daniil Charms, Tsjak (Leiden: Plantage/G&S, 1993), pp. 137-139. Met wijzigingen herdrukt onder de titel 'Daniil Charms: op zoek naar zijn kamer' in: Jan Paul Hinrichs, Brief uit Vidin (Nijmegen: Flanor, 2015), pp. 105-107.