woensdag 14 juni 2017

Trefpunt Riga (boek verschenen)

TREFPUNT RIGA

Zojuist verscheen bij uitgeverij Bas Lubberhuizen Trefpunt Riga, een nieuw deel in de Het Oog in 't Zeil-Stedenreeks. Zie voor meer informatie de website van Bas Lubberhuizen.
Alexander Münninghoff aan het woord, op 15 juni 2017 in boekwinkel
Pied à Terre, Amsterdam, tijdens de presentatie van Trefpunt Riga.
De advertentietekst luidt: "De Letse hoofdstad Riga is van oudsher een modieuze, kosmopolitische en muzikale handelsstad waarop Baltische Duitsers, Letten en Russen hun stempel drukten. Trefpunt Riga peilt de literaire ziel van de stad. Een melancholieke en amoureuze kant speelt de hoofdrol, met opstellen over Kurt Tucholsky, Walter
Riga, 17 september 2017
Foto © Jan Paul Hinrichs
Benjamin, Giuseppe Tomasi di Lampedusa en anderen die tegen de achtergrond van de imposante stad van Jugendstil en art deco een grote liefde troffen. Late liefde is ook het thema van het befaamde toneelstuk Herfst in Riga van Aleksej Arboezov. Dit speelt aan het strand bij Riga, waarheen we ook de jonge Osip Mandelstam en de door de tsaar verbannen Maksim Gorki volgen."


Zie verder: Jan Paul Hinrichs, Trefpunt Riga. Amsterdam: Bas Lubberhuizen, 2017. 160 pp. ISBN  9789059374966

Inhoud

Vooraf

 ‘In Riga blaffen gouden honden, zingen verzilverde hanen’
Krišjānis Barons en de magie van de dainas

‘Een kamer vol zonneschijn en hyacintengeur’
De Koerlandse visioenen van Eduard von Keyserling

 ‘Van het vreemde naar het vreemde, en altijd is het nacht’
Rainis en het vrije Letland

 ‘Hier is het goed. Dennen, zee, stilte’
Maksim Gorki aan het strand bij Riga

 ‘De man die de witte dood koos’
Anna Achmatova, Michail Koezmin en een huzaar in Riga

 ‘Dit labyrint van moestuinen, bakkerijen en prikkeldraad’
Osip Mandelstam aan het strand bij Riga

 ‘Het wordt avond, zoals het alleen hier avond kan worden’
Kurt Tucholsky en een liefde uit ‘Riiiga’

 ‘In de massa op de boulevard – een heel dik volk’
Vladimir Majakovski ongewenst in Riga

 ‘Hij kwam van een andere planeet – ik had geen tijd voor hem’
Walter Benjamin en een bolsjewiste uit Riga

 ‘Geweldige en bijna verlaten uitgestrektheden’
Giuseppe Tomasi di Lampedusa en een standshuwelijk in Riga

 ‘Het bos hier bij de grens lijkt al helemaal Russisch’
Ivan Boenin: een Nobelprijswinaar op tournee

 ‘De oude stad ligt in rook’
Johannes Bobrowski, soldaat in Letland

 ‘Oud Riga bij nacht… Boeiend, nietwaar?’
Aleksej Arboezov en een late liefde in Riga

Epiloog: Stāmeriena

Noten

Verantwoording

Illustratieverantwoording
Persoonsnamenregister

maandag 12 juni 2017

Artikel over Valeri Perelesjin

RUSSISCH ARTIKEL OVER VALERI PERELESJIN

Op 17 mei 2017 publiceerde Julija Achmedova (Юлия Ахмедова) op de website Dv ('Dal'nij Vostok')  een groot artikel over Valeri Perelesjin dat ook uitgebreid ingaat op zijn Nederlandse contacten: 'Жить, чтобы писать. Литературовед Евгений Витковский и славист Ян Паул Хинрихс о Валерии Перелешине — последнем крупном поэте «русского Китая»'. Klik hier voor de tekst.  


vrijdag 2 juni 2017

Goethe: West-oostelijke divan (Recensie)

WEST-ÖSTLICHER DIVAN VERTAALD
 
Vertalers uit het Arabisch, Chinees en Russisch hebben het maar makkelijk: het publiek gelooft noodgedwongen wel wat er staat. Duitse poëzie vertalen is vrijwel altijd een ondankbare taak als de dichter niet Paul Celan heet. Velen zullen de noodzaak ervan ook niet inzien. Maar Ard Posthuma (1942) laat zich niet ontmoedigen. Hij begon ooit met de vertaling van Nederlandse literatuur ín het Duits. Uitgeverij Suhrkamp gaf zijn vertalingen van poëzie van Lucebert, Nooteboom en Nijhoff en van Slauerhoffs roman De opstand van Guadalajara uit. Daarna waagde Posthuma zich aan beide delen Faust, compleet. Nu biedt uitgeverij Flanor een vangnet voor een droomtitel die je nooit serieus verwacht: West-oostelijke divan (1819), Goethes bonte verzameling van zo’n tweehonderd gedichten gebaseerd op klassieke oriëntaalse poëzie. Weinig verzen hebben zoveel sprankeling en magie als ‘Selige Sehnsucht’ uit deze bundel. Achteraf: het was een geschenk voor het leven dat je zo’n gedicht nog op school hoorde. Maar hoe dit ideale devies nu vertalen: ‘Und solang Du das nicht hast, / Dieses: Stirb und werde!  / Bist du nur ein trüber Gast / Auf der dunklen Erde.’ Posthuma gooit in de slotregels de zaak om, formeel maar ook een beetje inhoudelijk: ‘En wie nooit de drang ervoer, / dit verga-en-word-geboren, / zal op deze donkere vloer / nooit het licht zien gloren.’ De vertaling van ‘Erde’ door ‘vloer’ overtuigt misschien niet helemaal, maar deze gecomprimeerde verzen eisen in vertaling vaak het onmogelijke. Posthuma komt in zijn uitvoerig toegelichte, complete vertaling vaak juist heel ver. Wat blijft hangen is een verbluffend laconieke karavaan- en bazarsfeer die ook iets zegt over Goethes leven: hij had juist een verhouding met de vijfendertig jaar jongere Marianne von Willemer. Van enige gedichten die hier onder Goethes naam verschenen, bleek zij naderhand de auteur. Misschien was dit zangkwatrijn van een meisjeskoor ook wel als onderlinge grap bedoeld: ‘Dichters doen graag onderdanig / om al dienend ons te dwingen, / maar ze worden pas echt hanig / als hun liefje goed kan zingen.’ Liefde,  in deze lichtvoetige verzameling het hoofdthema, is de ware steun voor een vrije persoonlijkheid: ‘Zolang die ons is gegeven / dunkt het grootst verlies ons klein: / ieder leven laat zich leven / zolang we onszelf maar zijn.’ Voor de liefhebbers van extracten uit onze vitaminewinkels: ook Goethes welbekende gedicht ‘Ginkgo Biloba’ staat in deze prachtige bundel.

 Johann Wolfgang Goethe, West-oostelijke divan. Vert. Ard Posthuma. Nijmegen: Flanor, 2016. 213 pp. € 19,50 (Beijensstraat 30 6521 EC Nijmegen uitgeverijflanor@flanor.nl)
 
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 21 (2016), nr. 3, pp. 66-68.

Blaise Cendrars en Louise de Vilmorin (Recensies)

VAN BLAISE CENDRARS TOT LOUISE DE VILMORIN
 
Deze rubriek schreef eerder over de kleurige, avontuurlijk vormgegeven boekjes uit de avant-gardesfeer die Marc Vleugels op zijn naamloze proefpers drukte onder de imprint Studio 3005. Inmiddels concludeert Vleugels dat de naam van zijn grafisch ontwerpbureau geen geschikte naam is voor een uitgeverij. Hij gaat verder als uitgeverij Vleugels. Vooralsnog leidt dat niet tot een beleidswijziging: de handpers blijft actief, naast uitbesteed offsetwerk. Soms combineert Vleugels als vanouds beide procedés binnen een uitgave. De productie blijft enorm. Inhoudelijk draait het nu vooral om Franse literatuur, met een enkele Nederlandse dichter erbij. Zelfs zien we een Nederlandse dichter, Lans Stroeve (1961), die uit het Nederlands in het Frans wordt vertaald. Een oorspronkelijk Nederlands gedicht van Guus Luijters (1943) heeft, wellicht niet ontoevallig, ook een Franse titel. Vooropgesteld: prachtig dat iemand dit doet. Maar hoe lang houdt zo’n Franse vloedgolf stand? Onderbouwing ontbreekt hier grotendeels. Het gaat om auteurs die onbekend zijn en vaak niet geïntroduceerd worden, ook niet minimaal. Is dit een statement voor ‘autonome kunst’? Anders begrijp ik niet waarom onder een uitbundig omslag één vierkant, kort gedicht van Christophe Tarkos (1963-2004) uitkomt waarin eigenlijk alleen ‘Ik ben vrij’ en ‘ik schrijf wat ik wil’ staat.
     Een van de geslaagdste omslagen van de uitgeverij heeft het prozagedicht Ik heb gedood! (1918) van Blaise Cendrars (1887-1961). Zijn verhaal is wel vrij bekend: de Zwitserse wereldreiziger en dichter die in de Eerste Wereldoorlog in het Franse Vreemdelingenlegioen vocht en zijn rechterarm verloor. Ik heb gedood! bevat, naast soldatenliedjes (‘Als je nodig moet kakken / Laat dan je broek maar zakken’), in rap tempo opeenvolgende beelden over marcheren, wachten in loopgraven, aanvallen en gevechtspsychologie: ‘Er is geen leider met strepen meer. Instinctief volgen we wie altijd het koelbloedigst is geweest, vaak een onopvallende gewone soldaat. Alle bluf is verdwenen. […] De angsthaas duikt weg in een hol. Sommigen doen alsof ze dood zijn. En je hebt de hele zwik arme sukkelaars die zich kranig laten afknallen zonder te weten hoe of wat.’ De titel is ontleend aan de voorlaatste zin. De ik-persoon bespringt een Duitser: ‘Ik bespring mijn tegenstander. Ik breng hem een vreselijke jaap toe. Zijn hoofd is er bijna af. Ik heb de Mof gedood. Ik was feller en sneller dan hij. Directer. Ik heb het eerst toegeslagen. Ik heb gevoel voor realiteit, ik, de dichter. Ik heb gehandeld. Ik heb gedood. Als een man die wil leven.’ Hij had geen keuze. Over het onontkoombaar toegroeien naar een fatale climax en de beestachtige realiteit van een beslissend gevecht gaat dit prozagedicht, een hoogtepunt in de oorlogsliteratuur.
      Vleugels geeft ook ‘gewone’ boeken uit: ook aan het omslag komt geen proefpers meer te pas. Negen vertaalsters uit het Frans, verenigd in het gelegenheidscollectief Atelier de Traduction d’Amsterdam, komen met Sint Eensgelee (Sainte-Unefois, 1934) van societydame Louise de Vilmorin (1902-1969). Ze behoort bij de grote verleidsters. Om enige kans bij haar te maken moest je een jachtkasteel in de Karpaten hebben of graaf Paul Pálffy ab Erdöd heten, ambassadeur van Groot-Brittannië of Orson Welles zijn. Geld, macht en aanzien waren voorwaarden: Louise jaagde op gevestigde reputaties. De roman is geschreven op instigatie van toenmalige minnaar André Malraux met wie ze aan het einde van haar leven, als hij Frans minister van cultuur is, nogmaals een relatie heeft. Na haar dood kan hij op haar kasteel blijven als partner van een jong nichtje van De Vilmorin. Voor levensbeschouwelijk gedachtegoed hoeft men bij Louise niet te zijn. In enigszins surrealistisch proza lezen we van de grillen en amoureuze en artistiekerige dagdromen van een jonge freule Gratia op een kasteel. In haar feeërieke wereld vol parken, zomerfeestjes en bezoekjes is alles afhankelijk van impulsen uit de buitenwereld. De openingszin zet de toon: ‘Toen ze een veertje zag dwarrelen in de tocht kwam freule Eensgelee op de gedachte naar de bovenkamer te gaan.’ Alle handeling blijft zo licht en willekeurig als dat veertje: proza waar men ook gemakkelijk overheen leest. De ware wereld bestaat hier niet: ‘Anderen hebben touwtjes om aan te trekken en een roeping op aarde; ik heb niets te doen’. Alleen ‘gemakkelijke pleziertjes’ blijven over. Gratia leest aan het begin de afscheidsbrief van haar laatste geliefde, graaf Sylvio: ‘Ik zou zo graag willen dat u de lange perioden op Sint Eensgelee benutte om iets te maken waarin u zich werkelijk uit. Voor u sterft moet u toch meer geweest zijn dan een belofte.’ Zijn deze roman en Louises literaire carrière een antwoord op een dergelijke uitdaging?  Het boek is schitterend uitgegeven, met een stofpatroon op het omslag dat ‘door Louise de Vilmorin veelvuldig werd toegepast in haar salon in het familiekasteel te Verrières-le-Buisson’. Elders had dit werk niet gemakkelijk het licht gezien. De vertaalsters verantwoorden hun werkwijze niet: had ieder een deel, of is er over van alles gediscussieerd en gestemd, zoals in de vertaalgroepen van Karel van het Reve, bijvoorbeeld of je ‘un soufflé’ wel met ‘haagse bluf’ mag vertalen. Het vertalerscollectief  zegt ook niets over de noodzaak van deze vertaling.  De flaptekst biedt enige informatie maar bij een in Nederland onbekende figuur met zo’n wild leven verwacht je een nawoord met een zekere duiding, ook al omdat dit proza het gevaarlijke snijpunt van leegte en subtiliteit opzoekt.

Christophe Tarkos, Ik ben vrij. Vert. Kiki Coumans. 2016. 4 pp. 40 ex. € 14,00 | Guus Luijters, Ménilmontant. 2016.  8 pp. 63 ex. | Lans Stroeve, Petit livre d’eau. Vert. Jan H. Mysjkin. 2016. 16 pp. 65 ex. € 19,50  | Blaise Cendrars, Ik heb gedood! Vert. Mirjam de Veth. 15 pp. 107 ex. € 19,50 | Louise de Vilmorin, Sint Eensgelee. Vert. Atelier de Traduction d’Amsterdam. 2016. 93 pp. € 17,95 (uitgaven van Uitgeverij Vleugels, Van ’t Hoffstraat 27 2665 JL Bleiswijk info@uitgeverijvleugels.nl)
 
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks', De Parelduiker 21 (2016), nr. 3, pp. 64-66.

Joseph Roth: Aardbeien (Recensie)

ROMANFRAGMENT VAN JOSEPH ROTH
 
Vorig jaar debuteerde de Lochemse uitgeverij Het Huis met de Drie Gedichten met twee boekjes. Het verhaal Voor de wet van Franz Kafka kwam tweetalig uit zonder opgave van vertalersnaam. Onder de titel Heimwee. Kwatrijnen over onrust, twijfel en heimwee verscheen poëzie van Jacob Israël de Haan. Het zijn solide uitgegeven boekjes die inhoudelijk niets nieuws bieden. Uitgevers Boeije Jansen, ‘boekhandelaar in ruste’, en Roelof Wullink, ‘gepensioneerd uitgeversknecht’ (informatie op de website van de uitgeverij met foto van twee grijze eminenties), opereren met hun derde uitgave innovatiever en actueler. Onvermeld blijft evenwel dat de vertaling in 2012 al eens hors commerce verscheen als oudejaarsgeschenk van drukkerij Sanderus te Oudenaarde. Els Snick, drijvende kracht achter het onlangs opgerichte Joseph Roth Genootschap, vertaalde Erdbeeren, een romanfragment uit 1929 van Joseph Roth (1894-1939). Pas in de jaren zeventig kwam het onafgewerkte manuscript boven water. Een eerste Nederlandse vertaling, door Nicolien van Doorn (niet door Snick vermeld), verscheen in Het Oog in ’t Zeil (april 1989). Roth beschrijft hierin zijn geboortestadje Brody in Galicië, zonder dat de stad bij naam worden genoemd. Tot aan de Eerste Wereldoorlog was Brody de verste uithoek van het Habsburgse rijk, tegen de Russische grens aan. De localisering blijft beperkt tot ‘het oosten van Europa, in een grote dunbevolkte vlakte.’ De mensen zijn arm en leven van leningen, smokkel en diefstal  én van de giften van een locale graaf en een theehandelaar die jaarlijks zijn geboortestad aandoet. Roth toont ons een multiculturele wereld in een soort dwaze onschuld. Handwerkers en handelaren, die in Brody overheersend waren, worden niet als joden geïdentificeerd. Zelfverminking van jongens om dienstplicht te ontlopen, komt aan bod maar onvermeld blijft dat het om joden ging: ‘Sommigen namen koudwaterbaden en kregen een longontsteking of de tering, ze stierven een snelle of een langzame dood. Ze werden geen soldaat. De slimsten onder hen vertrokken naar Amerika.’ Identiteit sprak in deze wereld kennelijk voor zich: ‘Waar ik vandaan kom had ik geen papieren nodig. Iedereen wist wie ik was.’ Niemand betaalde belasting en de ambtenaren leefden van steekpenningen: ‘Daarom kwam niemand in de gevangenis terecht. Daarom betaalde niemand belastingen. Daarom had niemand papieren.’ Veel wordt vergeven, ook door de politie. De aardbeien, die elk jaar terugkwamen, symboliseren het einde van de winter en hoop in het algemeen. Roth toont een samenleving op de rand van het uitsterven, van vlak voor het totalitarisme dat na de Eerste Wereldoorlog toesloeg. Holocaust en stalinisme maakten aan deze schilderachtige wereld, met al haar krampachtige bijgeloof en onhandigheid, een einde, zonder dat Roth dit nog heeft geweten. Els Snick oppert in haar inleiding dat lezers ‘misschien wat teleurgesteld’ zullen zijn over allerlei tekortkomingen van een onafgemaakt manuscript. Dat ben ik niet: het fragmentarische is hier de vorm. Het boekje is een aaneenschakeling van levendige beelden uit de verdwenen wereld van joods Galicië. Idealisering is niet nodig: spanning broeide onder de archaïsche oppervlakte. Een  paradoxaal beeld blijft dan ook na: ‘Waar ik vandaan kom heerste vrede. Slechts de naaste buren waren elkaar vijandig gezind.’

Joseph Roth, Aardbeien. Een romanfragment. Vert. Els Snick. Lochem: Het Huis met de Drie Gedichten, 2016. 48 pp. 400 ex. € 15 (Markt 18, 7421 AA Lochem roelof@huismetdedriegedichten.nl)
 
| Eerder verschenen in de rubriek 'Schoon & haaks' in De Parelduiker 21 (2016), nr. 3, pp. 63-64.